De website over Gierzwaluw onderzoek (Apus Apus) in Zutphen
Copyright 2011 Guido Verhoef
Oude Kanonsdijk 50
7205 AR Zutphen
Conclusies en bevindingen
Het gierzwaluw onderzoek in Zutphen blijft "work in process" en zal regelmatig worden bijgeschaafd door nieuwe
inzichten. Alhoewel het niet realistisch is te harde conclusies te baseren op basis van de verzamelde informatie
doen wij toch een poging de tot op heden verzamelde gegevens te interpreteren en onze voorlopige bevindingen
uit een te zetten.
Discussie
De gebruikte onderzoeksmethode voor het vinden van mogelijke nestlocaties wijkt af van de gebruikelijke
methoden om verschillende redenen.
1. Het doel van het onderzoeksproject Gierzwaluwen Zutphen is om een algemeen beeld te krijgen over de
spreiding en nestgelegenheid en dus geen actieve monitoring van broedparen.
2. De bestaande methoden zijn te arbeidsintensief om een volledige stadsinventarisatie te doen met slechts
enkele tellers.
3. Door af te wijken van de bestaande methoden kunnen de efficientie en het waarheidsgehalte van deze worden
getoetst.
De voorgeschiedenis
Tussen 2000 en 2003 zijn de broedvogels in het Deventerwegkwartier geinventariseerd als onderdeel van de
landelijke BMP projecten (Broedvogel Monitoring Project) in opdracht van SOVON broedvogel onderzoek
Nederland. Hierbij zijn de richtlijnen voor het inventariseren gehanteerd zoals door Sovon aangegeven.
Tijdens deze jaren bleek de gierzwaluw een lastig te inventariseren soort te zijn die een hoop vraagtekens
achterliet. In 2003 werd er aangehaakt bij de initiatieven van de VWG Arnhem voor een brede
stadsinventarisatie. Het grootste verschil; 200 leden tegenover één teller in Zutphen. De resultaten waren
opmerkelijk.
In Zutphen werden iets meer dan 150 mogelijke nestlocaties ontdekt tegenover ruim 180 nestlocaties in Arnhem
en omringende dorpen.
De aantallen gevonden nestlocaties in het Deventerwegkwartier was veel hoger dan het aantal geschatte
nestlocaties tijdens het BMP project die deels gebasseerd waren op het aantal rondvliegende vogels in de
avonduren (hoogste aantal vogels delen door twee), aangevuld met enkele nestvondsten. Het aantal
nestvondsten was zelfs hoger dan het totaal aantal waargenomen rondvliegende vogels boven de wijk.
De weersomstandigheden waren uitstekend en het aantal avondbezoeken in Mei, Juni en Juli ruim voldoende.
Tijdens de inventarisatie van 2003 bleek al snel dat nauwgezette bestudering van de vliegpatronen en de diverse
geluiden de grootste bron van informatie opleverde over de positionering van de nestlocaties. Na uitgebreidere
bestudering van deze ontdekkingen en de omschakeling naar "Guerilla inventarisering" werden de nestlocaties
beduidend sneller gelocaliseerd. Uitgebreid onderzoek in de bestaande literatuur over de bestudering van geluid
en vliegpatronen als "tool" tijdens inventarisaties leverde verrassend weinig informatie op.
Redenen genoeg om hier meer onderzoek naar te doen en de resultaten met mede inventariseerders te delen.
Acht jaar na de eerste volledige stadsinventarisatie in 2003 is het project herhaalt met twee tellers.
2003 en 2011 waren beide uitzonderlijk goed jaren voor de gierzwaluw qua weersomstandigheden en daarom
interessant om met elkaar te vergelijken. In de vorige jaren was een volledige inventarisatie niet mogelijk, tijd en
weer waren hiervoor de grootste faktoren.
De onderzoeksmethode Zutphen; voor en nadelen
De huidige onderzoeksmethoden die door diverse locale initiatieven worden gebruikt voor inventarisaties zijn
uiteenlopend maar vaak gebasseerd op bekende gepubliceerde "feiten".
Voor het gierzwaluwonderzoek in Zutphen is er bewust voor gekozen om hier zo min mogelijk naar te kijken of
gebruik van te maken. Alleen op deze wijze is het mogelijk andere bevindigen onbevooroordeeld tegenover de
bestaande methodes te plaatsen, waar wellicht vraagtekens qua efficientie bij geplaatst kunnen worden.
Nieuwe bevindigen kunnen alleen worden ontdekt wanneer er afgeweken wordt van de veel betreden paden.
Daarnaast kunnen andere aanbevelingen of stellingen juist worden bevestigd of worden aangevuld door de
verzamelde data.
Een aantal vragen waar we aan kunnen denken;
Is het daadwerkelijk mogelijk alle nestlocaties te traceren met de bestaande onderzoeksmethoden of zitten er nog
blinde vlekken in de methoden?
Wat zijn favoriete nestlocaties en wat is de architectonische invloed?
Wordt de gierzwaluw daadwerkelijk in zijn voortbestaan bedreigt?
Is de gierzwaluw daadwerkelijk zo locatievast als wij denken?
Het grootste nadeel van de gebruikte onderzoeksmethode is het gebrek aan structuur en continuiteit waardoor
er vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de gevonden nestlocaties. Alhoewel er bij bekende nestlocaties
regelmatig vervolgwaarnemingen zijn worden deze niet genoteerd. Een substantieel deel van de aangemerkte
locaties worden niet een tweede keer bezocht in hetzelfde broedseizoen waardoor de nestlocaties niet kunnen
worden aangemerkt als zeker broedgeval. Om deze reden spreken wij van nestlocaties of mogelijke nestlocaties
waarbij een indicerende waarneming van een aanhaker, invlieger of roepende vogel vanuit het nest als criteria
worden gehandhaafd.
De guerilla methode richt zich specifiek op het ontdekken van zichtbare activiteit van laagvliegende vogels om
vervolgens aan de hand van deze zichtwaarnemingen de nestlocaties te traceren.
Solitaire nestlocaties en dun bezette gebieden (waar aanhakers ontbreken) maken daardoor meer kans over het
hoofd gezien te worden. Gebieden waar veel activiteit plaats vind kunnen exponentieel worden uitvergroot.
Het aantal nestlocaties kan hierdoor niet exact procentueel worden vergeleken per wijk. Om dit verschil te
verkleinen zijn de inventarisaties in dun bezette gebieden veel arbeidsintensiever opgezet door extra dagen en
uren te posten. Hierdoor is het toch mogelijk een redelijk globale indruk te krijgen over de aanwezigheid van
nestlocaties en de procentuele verschillen per wijk.
Bevindingen
De moeilijkheid van inventarisaties in dun bezette gebieden (de Hoven)*
In de zuidkant van de wijk de Hoven waren in 2003 dagelijks 3 tot maximaal 5 gierzwaluwen aanwezig. Mogelijke
nestlocaties aan de Oude Kanonsdijk en de achterliggende Oude Touwbaan werden veelvuldig in de gaten
gehouden daar het de straat betrof van de waarnemer.
Meerdere uren posten op verschillende tijdstippen van de dag en diverse plekken gedurende het gehele
broedseizoen leverde geen uitsluitsel in de vorm van aanhakers, invliegers of roepers vanuit het nest. Wel
werden met grote regelmaat scheervluchten rakelings over de daken waargenomen onder luid geroep.
In eerste instantie werd er aangenomen dat het volledig ontbreken van sluitende waarnemingen te wijten was
aan de slechte zichtlijnen. De lager gelegen Oude Touwbaan belemmerd voor een groot deel het zicht op de
achterzijde van de daken van de hoge woningen gelegen aan de Oude Kanonsdijk wat zogenaamde "blinde
vlekken" oplevert. Typerende "nestindicerende" roepen en vluchtbewegingen werden echter waargenomen op
locaties met prima zicht.
In 2004 herhaalde dit patroon zich echter met één uitzondering van een toevallige waarneming van een
invlieger op één van de nestindicerende locaties uit 2003 (Oude Kanonsdijk 56, Nokpan zz). Actief posten tijdens
het seizoen leverde slechts één extra waarneming op van een invlieger bij hetzelfde nest en 1x roepend.
In 2011 zijn op 3 plaatsen invliegers en aanhakers waargenomen aan de achterzijde van de Oude Kanonsdijk.
(Oude Kanonsdijk 46a wz, 50 wz en 54 wz). Op 2 van deze locaties zijn in voorgaande jaren nestindicerende
waarnemingen gedaan. Waarnemingen op No 56 blijven vooralsnog uit. De broedlocatie van No56 lijkt een ideale
nestlocatie (nokrand boven stijle muur op dakpunt met ideale invliegmogelijkheid) en komt overeen met
gelijksoortige favoriete locaties elders. Nestlocaties op No46a en No 54 bevinden zich op duidelijke minder
favoriete locaties (relatief laag bij de grond, in gat achter regenpijp met niet ideale uitvliegroute).
Alhoewel waarnemingen bij No56 vooralsnog uitblijven lijkt het onwaarschijnlijk dat deze nestlocatie is verruild
voor één van de andere nesten. Gebasseerd op het zeer lage aantal invliegers die waargenomen werden bij No56
in het verleden lijkt het erop dat het goed mogelijk is dat de nestlocatie weldegelijk bezet is. Ondanks intensief
posten volgde er geen sluitende waarneming.
De moeilijkheid van inventarisaties in druk bezette gebieden (de binnenstad)*
In het seizoen 2011 was er in de binnenstad veel nestindicerende activiteit rondom de oude wed zonder
sluitende waarnemingen van invliegers, aanhakers of roepende exemplaren vanuit het nest.
Aangezien deze locatie bekend stond als nestlocatie met diverse vervolgwaarnemingen in 2003 en er sterke
aanwijzingen waren werd er zeer intensief gepost op verschillende tijdstippen van de dag gedurende het hele
broedseizoen. Slechts één enkele stille uitvlieger werd waargenomen aan het eind van het seizoen.
De voorkeur van nestopeningen op een bepaalde windzijde**
Bij het plaatsen van kunstmatige nestlocaties voor gierzwaluwen word regelmatig aandacht gevraagd voor het
plaatsen van de nestkast of pan op de noord of oostzijde. In sommige gevallen is er een meer uitvoerige
beschrijving dat de zuid of westzijde ook mogelijk is, mits ze de gehele dag in de schaduw blijven.
Tijdens de inventarisaties in Zutphen blijken de percentages qua windrichting zeer dicht bij elkaar te liggen.
Wanneer per wijk gekeken word naar de nestopeningen die op de NZ en OZ versus de ZZ en WZ gericht zijn is er
bijna een exact gelijke verdeling van 50% / 50% vast te stellen, met uitzondering van de wijk de Hoven waar de
percentages te laag liggen om een representatief beeld te krijgen.
De voorkeur van nestlocaties***
In 2011 bleken veel meer nestlocaties op te duiken achter regenpijpen en onder balkonnetjes. De gierzwaluwen
blijken tooch inventief in het vinden van nieuwe locaties.
Conclusies:
* Met betrekking tot de moeilijkheid van inventarisaties in dun en druk bezette gebieden kan uit de ervaringen
worden afgeleid dat het traceren (en het met zekerheid vaststellen of uitsluiten) van een deel van de nestlocaties
zeer complex is. Hierdoor bestaat het vermoeden dat er per definitie behoorlijk ondertelt wordt en de eigenlijke
aantal in gebieden waar gemonitord word veel hoger liggen.
** Met betrekking tot de voorkeur van nestopeningen op een bepaalde windzijde is in Zutphen niet gebleken dat
de gierzwaluwen hiermee rekening houden bij het uitkiezen van een nestlocatie. Derhalve is het daarom ook niet
logisch hier rekening mee te houden m.b.t. de inventarisatie methode. Extra aandacht besteden aan de NZ en OZ
tijdens het inventariseren zal ongetwijfeld een stijging van het aantal waarnemingen aan deze zijden opleveren
die louter te wijten is aan het waarnemingeneffect.
De vermeende hogere sterfte van jongen in het nest valt volgens recente bevindingen voornamelijk te wijtten aan
het plaatsen van isolatie bij oude daken waardoor de temperatuur onder de dakpannen aan de zuidzijde en
westzijde te hoog zou oplopen. Mogelijk zou het kunnen wijzen op het feit dat de gierzwaluw niet beschikt over
het vermogen de nestlocaties die lagere aantallen levensvatbare jongen opleveren als zodanig te kenmerken en
nest trouwe gedrag. Hierdoor zou de voorkeur om kwalitatief betere nestgelegenheid (op NZ en OZ) te zoeken
ontbreken.
Wat kunnen we vaststellen uit de onderzoeksgegevens?